Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0844

Datum uitspraak2005-08-04
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/33519
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / zicht op uitzetting. Vaststaat dat eiser niet in persoon ter zitting is verschenen om redenen die niet in zijn risicosfeer liggen en dat de maatregel van bewaring ingevolge artikel 94, tweede lid, Vw 2000 met ingang van 9 augustus 2005 onrechtmatig zou zijn geworden. Anders dan in de Afdelingsuitspraak 200500537/1 van 11 februari 2005 heeft verweerder in het onderhavige geval wel aangevoerd dat voortduring van de bewaring nog enig redelijk doel kan dienen. De rechtbank vindt derhalve thans geen grond voor het oordeel dat de bewaring in redelijkheid niet (langer) gerechtvaardigd is. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Zitting houdende te Zutphen Registratienummer: AWB 05/33519 VRONTN Datum uitspraak: 4 augustus 2005 UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende: A geboren op [...] 1974, van Roemeense nationaliteit, verblijvende in het huis van bewaring te Tilburg, V-nummer 2708057294, eiser, gemachtigde: mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda, tegen DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE verweerder, gemachtigde: drs. C.L.W. Slycke-van Dort, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop Bij besluit van 21 juli 2005 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld. Eiser heeft daartegen bij brief van 24 juli 2005 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 3 augustus 2005. Eiser is daarbij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, vindt de zitting bij de rechtbank uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon, dan wel in persoon of bij raadsman en de minister om bij gemachtigde te verschijnen, teneinde te worden gehoord. 2.2 De rechtbank is allereerst van oordeel dat het besluit tot oplegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring wegens het vermoeden van onttrekking aan uitzetting toetsing in rechte kan doorstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser - zoals ook in het besluit is aangegeven - niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zich niet heeft aangemeld bij de korpschef, geen vaste woon- of verblijfplaats en onvoldoende middelen van bestaan heeft. 2.3 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder meer de uitspraken van 26 maart 2004 (zaak nr. 20040884/1) en van 11 februari 2005 (zaak nr. 200500537/1) leidt het niet tijdig horen van de vreemdeling eerst met ingang van het verstrijken van de in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 genoemde termijn tot onrechtmatigheid van de bewaring. In de onderhavige zaak staat vast dat eiser op 3 augustus 2005 niet in persoon ter zitting bij de rechtbank is verschenen om redenen die niet in zijn risicosfeer liggen. De rechtbank heeft het verzoek ter zitting van de gemachtigde van verweerder om te bewerkstelligen dat eiser alsnog binnen voormelde termijn bij een nevenzittingsplaats wordt gehoord, afgewezen nu mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2004 (JV 2002/79) dit niet van de rechtbank kan worden gevergd. De rechtbank stelt vast dat de termijn als bedoeld in voornoemd artikellid - met toepassing van de Algemene termijnenwet - op 8 augustus 2005 om 24.00 uur zal eindigen en dat de maatregel van bewaring met ingang van 9 augustus 2005 onrechtmatig zal worden. Uit een telefoonnotitie van de IND van 29 juli 2005 blijkt dat eiser op 4 augustus 2005 zal worden gepresenteerd bij de Roemeense autoriteiten, hetgeen ter zitting nogmaals door de gemachtigde van verweerder is bevestigd. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren gebracht dat de ambassade van Roemenië bevoegd is zelfstandig een laisser-passer te verstrekken en, mede gezien de omstandigheid dat eiser kopieën van zijn identiteitskaart en geboorteakte heeft overgelegd, op 4 augustus al een laisser-passer voor eiser zou kunnen worden afgegeven en een vlucht kan worden geregeld. De rechtbank stelt voorop dat vreemdelingenbewaring een ingrijpende maatregel is ter fine van uitzetting. Gelet op het vorenoverwogene kan de gemachtigde van verweerder door de rechtbank worden gevolgd in haar stelling ter zitting dat de bewaring van eiser tot de dag waarop zij onrechtmatig moet worden geacht wegens het verstrijken van eerdergenoemde termijn, anders dan in eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2005, nog enig redelijk doel kan dienen. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de bewaring reeds met ingang van 3 augustus op te heffen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegezegd de bewaring onmiddellijk op te heffen zodra duidelijk wordt dat uitzetting van eiser binnen de termijn uit eerdergenoemd artikellid niet zal worden gehaald. De enkele stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting dat hij de kans klein acht dat verweerder eiser op zo korte termijn nog zal kunnen uitzetten, acht de rechtbank onvoldoende voor een andersluidend oordeel. 2.4 Nu voorts geen gronden zijn aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig was, is de rechtbank van oordeel dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten. 2.5 In hetgeen overigens is aangevoerd, vindt de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bewaring in redelijkheid niet (langer) gerechtvaardigd is. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. 2.6 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gegeven door mr. M.J.H. Schuurman en in het openbaar uitgesproken op 4 augustsus 2005 in tegenwoordigheid van mr. R.M. Teekens als griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op: 4 augustus 2005